Het syndroom van Down is een aangeboren aandoening. Oorzaak is de aanwezigheid van een extra chromosoom 21. Mensen met Down hebben niet twee maar drie stuks van het 21e chromosoom in elke lichaamscel. In het geval van het mozaïek Downsyndroom is dit slechts in een deel van de cellen het geval. In weer andere gevallen zit het extra 21e chromosoom op een ander chromosoom vastgeplakt, dat heet translocatie.
Vaak is er sprake van een aantal gezondheidsproblemen. Bijna de helft van de kinderen met Down wordt geboren met een hartafwijking. Soms is er een maag-darmafwijking, bijvoorbeeld de ziekte van Hirschsprung of coeliakie. Mensen met Down hebben meer kans op problemen met de ademhaling en luchtwegen, het gehoor en het zicht. Verder komen epilepsie, suikerziekte type 1, een traag werkende schildklier, verminderde weerstand, huidproblemen en gedragsproblemen voor. Er is meer kans op leukemie en op jonge leeftijd wordt vaker de ziekte van Alzheimer geconstateerd. Hoe iemand met het syndroom van Down zich (met name verstandelijk) ontwikkelt, verschilt per individu. Mensen met mozaïek Downsyndroom ontwikkelen zich vaak beter dan mensen met volledig Down.
Mensen met syndroom van Down hebben moeite met taal. Het is daarom belangrijk korte zinnen te gebruiken en oogcontact te maken. Zo kan gecheckt worden of de boodschap of opdracht is begrepen. Herhaal regelmatig wat er is gezegd. Maak gebruik van pictogrammen of plaatjes. Zo begrijpen ze beter wat er van ze wordt verwacht.
Mensen met Down hebben behoefte aan structuur en een duidelijk programma. Wordt hiervan afgeweken dan kunnen ze koppig en eigenwijs reageren. Soms zelfs agressief. De begeleidingsstijl lijkt op de omgang met mensen met autisme.
Meer informatie
Syndroom van Down